De internationale autowereld is recentelijk opgeschrikt door het nieuws dat China de invoerheffingen op elektrische auto’s, die door de Europese Unie zijn opgelegd, aanvecht bij de Wereldhandelsorganisatie (WTO). Deze invoerheffingen, die kunnen oplopen tot 38%, zijn ingevoerd om de Europese automarkt te beschermen tegen oneerlijke concurrentie. De kern van dit conflict draait om de vraag of de Europese Unie terecht handelt door deze maatregelen in te voeren, of dat ze daarmee onrechtmatige handelsbarrières creëert die de wereldwijde handel belemmeren.
Invoerheffingen beschermen de Europese markt
Om te begrijpen waarom de Europese Unie deze invoerheffingen heeft ingevoerd, is het belangrijk om naar de achtergrond van de situatie te kijken. In China geniet de EV-industrie namelijk aanzienlijke steun van de overheid. Deze steun komt in verschillende vormen, zoals directe subsidies voor autofabrikanten, goedkope leningen, goedkope terbeschikkingstelling van gronden enzovoort. Ook de accusector – de accu is nog altijd het duurste en misschien wel meest cruciale onderdeel van de elektrische auto – wordt flink gesponsord door de Chinese overheid.
Door deze overheidssteun kunnen Chinese autobouwers hun voertuigen tegen veel lagere kosten produceren en verkopen, wat ze een aanzienlijke concurrentievoorsprong geeft op de Europese markt. Chinese automerken veroveren marktaandeel en hopen dat aandeel in de toekomst te behouden. In tegenstelling tot Chinese producenten kunnen Europese bedrijven niet zomaar op staatssteun rekenen. De regels binnen de Europese Unie zijn strenger, omdat men hier een zogenaamd level playing field wil. Als elk land staatssteun zou kunnen geven aan zijn eigen bedrijven, zou er een opbod van steun plaatsvinden. Samengevat betekent dit dat Europese autofabrikanten een groot nadeel hebben als ze de concurrentie moeten aangaan met Chinese autoproducenten.
Invoerheffingen maken het speelveld gelijk
De invoerheffingen die de Europese Unie heeft ingesteld, zijn dan ook niet bedoeld om China te straffen. De Europese Unie wil zelfs de elektrische auto promoten en is gebaat bij betaalbare e-voertuigen, maar dan moet het wel volgens de spelregels gebeuren. De invoerheffingen moeten er louter voor zorgen dat er sprake is van eerlijke concurrentie. De Chinese auto’s worden kunstmatig duurder gemaakt, omdat men het verschil aan de Europese buitengrens moet bijpassen. Deze maatregelen zijn essentieel om de Europese bedrijven te beschermen die zich wél aan de spelregels houden. Het gaat hier om het handhaven van een eerlijke marktsituatie waarin bedrijven concurreren op basis van de kwaliteit van hun producten en niet op basis van oneerlijke prijsvoordelen.
Toekomst van Europese automarkt garanderen
Zonder deze invoerheffingen zouden Europese autobouwers het moeilijk hebben om te concurreren met de sterk gesubsidieerde Chinese elektrische auto’s, wat uiteindelijk schadelijk zou zijn voor de Europese economie en de werkgelegenheid. Het belang van de Europese autobouwers op het gebied van werkgelegenheid mag dan ook niet worden onderschat. Neem bijvoorbeeld Škoda, het Tsjechische merk dat diepgeworteld is in de Europese auto-industrie. Škoda heeft verschillende fabrieken in Tsjechië, waarvan de belangrijkste zich bevindt in Mladá Boleslav. Hier worden meer dan de helft van alle nieuwgebouwde Škoda’s geproduceerd. Alleen al in Tsjechië werken er meer dan 34.000 mensen voor Škoda, een indrukwekkend aantal. Als de Europese Unie er niet in slaagt om haar eigen industrieën te beschermen tegen oneerlijke concurrentie, zouden duizenden banen in gevaar kunnen komen.
Het belang van eerlijke concurrentie reikt echter verder dan alleen de bescherming van individuele bedrijven. Het is cruciaal voor de gezondheid van de gehele Europese economie. Een concurrerende markt zorgt ervoor dat bedrijven blijven innoveren en niet gewoon groot worden doordat een overheid ze een zak geld toestopt. Het is dé garantie dat consumenten een breed scala aan keuzes hebben en dat de economie als geheel bloeit. Wanneer deze concurrentie wordt ondermijnd door oneerlijke praktijken, zoals door buitensporige staatssteun, wordt het hele systeem uit balans gebracht. Bedrijven die zonder subsidies opereren, komen onder druk te staan, wat kan leiden tot minder investeringen in innovatie en uiteindelijk opnieuw tot een verlies van werkgelegenheid.